‘Ja, maar ík…!’

Van de plek klopte niets. Aan de voorzijde liep een hoofdweg veel te dicht langs het pand. De ingang bevond zich slechts enkele meters van de weg. Ze werd er enkel van gescheiden door dat typische horecaglas. Terrasglas. Hout onder, glas boven. Zo kon het clubje verstokte rokers dat zich daar verzameld had afgeschermd van het bandengeruis toch ongestoord niksige anekdotes uitwisselen waarvan een gemiddeld mens er meerdere per week verzamelt door enkel te blijven ademen. Of steeds inhaken op de anekdotes van anderen, zoals een kind dat even geen aandacht krijgt: ‘Ja, maar ííhíík…!’ Autobiografische luisteraars. Alles wat jij hebt meegemaakt, hebben zij ook meegemaakt maar dan interessanter, grappiger of extremer. Door het viezige glas kon je het blauwe plaatsnaambordje van het dorp zien. Een prachtige naam. Zeeuwse dorpen blinken uit in het dragen van sierlijke dan wel onwerkelijke namen. Waterlandkerkje. Retranchement. Nummer Een. Philippine. Kwadendamme. Hoedekenskerke. Maar deze was nóg mooier.

Het interieur hield het midden tussen een bruine kroeg, een truckerscafé en een uitgaanscentrum voor jongeren. Hoewel een flinke ruimte, was er niemand. Uit de boxen klonk jaren ’90-hiphop met een stevige bas. Zoals het hoort.

Het terras aan de achterkant was een reusachtige veranda, van waaruit je zicht had op de landerijen. Een stuk of vier, vijf hazen renden onafgebroken achter elkaar aan. Twee mannen, een vrouw en een pubermeisje zaten op barkrukken aan een hoge tafel en kletsten wat met elkaar. Ze groetten me. Ik probeerde ze te plaatsen. De man rechts van de tafel was van middelbare leeftijd. Hij had vlassig blond haar tot op zijn schouders, droeg een zwart t-shirt van een of andere band die ik ongetwijfeld niet kende en rookte een sjekkie. Je zou hem al bierglazen smijtend kunnen aantreffen bij een concert van Normaal of bij een metalconcert in een mosh pit (waarvan ik pas sinds kort weet wat dat is), maar altijd op de voorste rij. Uit zijn houding en zijn manier van praten maakte ik op dat hij op zijn plek was hier. Op zíjn plek. Een stamgast wellicht, maar eerder nog de eigenaar van dit verwarrende etablissement. De andere man –die met zijn kolossale rug naar me toe zat– de vrouw en het pubermeisje leken me samen een gezin te vormen. De behoefte om zonder voorkennis rollen en verhoudingen toe te schrijven aan wildvreemde passanten moet een diepmenselijke zijn. Daarom zijn veel heteromannen doodsbenauwd om samen een hotelkamer te betrekken.

Hun gesprek kon ik in grote lijnen volgen. Alcohol verkopen aan minderjarigen, daar ging het over. Of vooral de onaangekondigde bezoeken van overheidscontroleurs ter voorkoming daarvan. ‘NSB’ers zijn het. In de oorlog had je die gasten die precies wisten waar de Joden ondergedoken zaten en ze dan verlinkten. Dit is precies hetzelfde!’ Mijn interesse was gewekt.

De najaarszon brandde aangenaam in mijn gezicht. Van het ‘Twaalfuurtje vis’ dat ik zojuist besteld had, verwachtte ik niet veel. Gelukkig maar. Het was boven verwachting goed, ook wanneer mijn verwachting hoger was geweest. Was daar niet een spreekwoord voor? Wie niks verwacht, wordt zelden teleurgesteld? Dat is wel een heel saai spreekwoord. Wie weinig verwacht heeft de halve wereld? Nee, dat is een brutaal mens. Nou ja, er moet er maar een verzonnen worden. De Russen hebben een prachtig spreekwoord voor datgene wat je níét verwacht: als ik wist waar ik ging vallen, had ik daar wel hooi neergelegd.

Toen ik mijn eten op had en aanstonds wilde vertrekken om de spits voor te zijn –wat niet meevalt vanuit Zeeland na een late lunch– vertrok ‘het gezin’. ‘De eigenaar’, die inderdaad de eigenaar bleek te zijn, wendde zich met een biertje in zijn hand tot mij en vroeg of het gesmaakt had. Ik antwoordde bevestigend. Hij zette zijn glas op mijn tafel en begon een nieuw sjekkie te draaien. Voordat ik het wist, zat ‘ie tegenover me. Meestal zit ik er niet zo op te wachten. De mensen die uit zijn op een gesprek zoeken meestal een slachtoffer als excuus om het over zichzelf te kunnen hebben. Gelukkig liep het anders. We praatten honderduit over van alles en nog wat. Wanneer hij deze tent gekocht had. Wie er zoal kwamen – jongeren, truckers, buurtbewoners, gepensioneerden, penoza. Over zijn dochter die tot voor kort volledig ontspoord was. Over koerier zijn. Over de leegloop van kleine provinciesteden. Over dat politiek saai moet zijn. Over onze linksigheid – hij van oorsprong, ik nog steeds. En hij stelde vragen.

Wie praat zegt wat ‘ie al weet, wie luistert hoort iets nieuws, aldus mijn moeder. De kunst van praten is weten wanneer je de ander het podium moet gunnen, aldus ik.

Of ik een biertje wilde. ‘Nee, ik moet nog rijden.’ Werk en zo. Gaaap. ‘Krijg je van de zaak, een IPA van de lokale brouwerij.’ ‘Nou, vooruit dan maar.’ Eén glas alcohol. Je lever breekt het in anderhalf uur af, leerde ik op de basisschool bij een voorlichtingsmiddag over verslaving. Da’s bijna een aanmoediging om te gaan drinken, maar dat terzijde. Dan maar na de spits terugrijden, dacht ik. Het was toch al vier uur. Anderhalf uur erbij. Half zes vertrekken. Zes uur bij Roosendaal. Acht uur thuis. Als het meezat. Wat maakte het ook uit. Ik had toch geen plannen. Als koerier moet je sowieso geen plannen hebben, want die gaan niet door. Daarom heb ik ook geen agenda. Maar genoeg over mij. Wat vind jij van mij?

© Sjaak van Haaster

Hysterie voor beginners

Het allermooist aan haar vond ik haar heupen. Goed, haar billen mochten er ook zijn en toegegeven, haar borsten benaderden de perfectie. Door het extra tepeltje op haar tepel misschien meer de perfecte imperfectie. Maar haar heupen waren buitenaards. Boven de gebruikelijke set heupen ter hoogte van haar billen bezat zij nog een extra paar. Nét iets breder en nét iets ronder. Indien ze ontbloot waren, kon ik mijn ogen er niet van afhouden.

Zo was het ook toen we samen op een warme, voorjarige aprildag vanaf Omaha Beach het koude zeewater in renden. Op de plek waar een slordige tachtig jaar geleden tienduizenden militairen vervuld van doodsangst met volgescheten camouflagebroeken op de Duitse versperringen afrenden, baadde nu een onbezorgd Nederlands stel naakt in de branding van het koude, zoute water. Je zou je bijna schuldig voelen. Bijna. Gelukkig ben ik van mening dat je zaken die niets met elkaar te maken hebben ook niet met elkaar in verband moet brengen. Het kan verkeren, meer niet. De gedachte dat we hier al badend op heilige grond een soort blasfemisch ritueel aan het uitvoeren waren, gleed dan ook makkelijker van me af dan het zeezout dat aan het eind van de dag nog steeds op mijn huid pikte.

We waren hier verzeild geraakt om een schip, dat net buiten de haven van Ouistreham voor anker lag, uit de brand te helpen. Mijn klant had me ingeprent dat ze met smart op het onderdeel zaten te wachten en ik op het onchristelijkste tijdstip kon afleveren. Mocht het mobiele nummer dat ik meekreeg niet beantwoord worden, dan kon ik de zending altijd kwijt bij de Capitainerie in de haven van Ouistreham, zo was mij verzekerd. Het geschiedde echter anders om vier uur ’s ochtends in de Normandische haven. De telefoon werd beantwoord, dat wel. Het gesprek met het Franse bemanningslid ontspon zich ongeveer als volgt: “Oui?” “Bonjour, vous parlez anglais?” “Why zyou call me? Iz mizzle of dze night.” “Haha, je…” “No, iz not haha.” En hij hing op.

Dan maar afgeven bij de Capitainerie, dacht ik. De Capitainerie was een soort lage, omheinde verkeerstoren met bij het hek een intercom. Binnen brandde licht en liepen mensen. Op de intercom werd wel gereageerd, maar wederom niet op een erg zinvolle manier. De man aan de andere kant sprak geen Engels; doodnormaal op internationaal georiënteerde plekken in Frankrijk. Toen ik in mijn steenkolenfrans probeerde uit te leggen wat ik kwam doen, ratelde hij wat onverstaanbaars van zich af alvorens de verbinding met een klik en een ruis te verbreken.

Ze had een soort gekte over zich, die zo’n beetje het midden hield tussen enthousiasme en hysterie. Dat die zich spoedig voor mijn ogen ontvouwen zou, kon ik toen nog niet bevroeden. Daarnaast bezat ze een grenzeloosheid – of misschien wel schaamteloosheid – die me jaloers maakte. Want ja, je wilt een vrouw met wie iets te beleven valt, toch? Saaie mutsen genoeg.

Hoewel ik mezelf erom verachtte, trok ik me wel iets aan van wat mensen vonden. Ik werd onzeker als iemand me net iets langer aankeek dan ik verwachtte. Ik voelde afkeuring in misschien wel neutrale, nietszeggende blikken. Een brutaal mens heeft de halve wereld, zeggen ze. Nou, die had ze, maar dan zonder brutaal te zijn. Ik was bang niet aardig gevonden te worden, maar zij deed het gewoon én werd aardig gevonden. Zij vroeg het gewoon en kreeg het gedaan. Behalve hier in Frankrijk dan. Overal waar we kwamen voerde ik het woord. Ze sprak binnen mijn gehoorsafstand niemand aan, opdat ik haar Frans niet zou horen. Erbarmelijk moest het zijn, zoveel was wel duidelijk. Dat ik ook niet veel meer kon dan een drankje bestellen of de weg vragen en niets begrijpen van het antwoord, leek voor haar niet uit te maken.

Er zat niets anders op dan de kapitein wakker te bellen. Dat had effect, maar niet acuut; twee uur later kwamen een man en een vrouw de haven binnenwandelen. De man in kwestie was dezelfde als die ik aan de telefoon had gehad. In mijn beste Frans gaf ik hem de wind van voren. Omdat je geen gevoel hebt bij de woorden die je uitspreekt, gaat dat in een vreemde taal toch net wat lekkerder en ongeremder. Dat-ie verdomme toch wist dat er een motoronderdeel met spoed onderweg was vanuit Nederland. Dat ik toch verdomme niet voor niets zijn telefoonnummer had gekregen. Dat ik hem verdomme zelfs aan de lijn had gehad, maar desalniettemin al twee uur in deze van ratten vergeven klotehaven aan het wachten was tot iemand dat kutpakket kwam ophalen. Of zoiets. Weet ik veel wat ik gezegd heb.

De Franse reis eindigde enkele dagen later langs het parcours van Parijs-Roubaix. Het avontuur met haar eindigde een maand later met een cursus hysterie voor beginners. Zoals het hoort, werd de cursus gegeven door een gevorderde. Bleek ze achteraf nog vloeiend Frans te spreken ook.

© Sjaak van Haaster

Extra komkommer

‘Wilt u extra komkommer op uw broodje gezond?’ Extra komkommer, dacht ik. Nee, dat hoeft niet. Ik vind dat er normaal al genoeg komkommer op zit. Iets in die trant antwoordde ik. ‘Nee,’ zei het meisje, ‘er zit geen komkommer op.’ Wat is dat nou weer voor iets geks, dacht ik, een broodje gezond zonder komkommer. Nou ja, doe dan maar wel. ‘U kunt alvast afrekenen terwijl ik uw broodje klaarmaak’, en ze overhandigde me een papiertje met twee streepjescodes. Broodje gezond: €5,- Extra beleg: €0,75. Een slimme doch respectloze marketingtruc: je haalt een standaard ingrediënt uit het pakket en laat de klant er onaangekondigd extra voor betalen.

Ten eerste klopte haar vraag niet. Het woord ‘extra’ impliceerde dat er al komkommer op het broodje zat. Extra betekent namelijk ‘meer dan gewoonlijk’. Ten tweede liet ze niet weten dat er kosten aan verbonden waren als ik ‘ja’ zou zeggen. Maar ja, welke mierenneuker gaat er stampij maken over 75 cent? Ik niet. Zo kwam het dat ik voor drie plakjes komkommer 75 cent betaalde. Maar genaaid voelde ik me wel.

Het is alsof ik een klant zou vragen of ‘ie gebeld wil worden wanneer zijn zending is afgeleverd, de klant bevestigend antwoordt en ik hier vervolgens een tientje voor op de factuur zet (extra! want er staan al meer tientjes op de factuur).

Een Zeeuwse kassière langs de A58 maakte het nog bonter. Toen ik bij haar een broodje gezond bestelde en er nietsvermoedend mee naar buiten liep, bleek er toen ik ‘m openvouwde alleen een plak kaas tussen te zitten. Ik had er wel de volle mep voor betaald. Verbaasd stiefelde ik terug naar binnen, ervan uitgaand dat er sprake moest zijn van een misverstand. En een misverstand was het. Meermaals had ze gevraagd welk beleg ik op mijn broodje wilde, maar ik had niet geantwoord. Toen ik aangaf haar vragen niet gehoord te hebben en dat dat toch alleszins waarschijnlijker was dan dat ik haar doelbewust negeerde (of met een broodje gezond een broodje kaas bedoelde), haalde ze achteloos haar schouders op.

De volgende stap is dat je een broodje gezond bestelt, je gedachten afdrijven naar je geliefde en je vervolgens buitenkomt met een kaal stokbroodje dat niet eens is opengesneden. Vandaar dus dat ik zo alert was toen mij gevraagd werd naar extra komkommer.

Ik dacht dat ik na een koerierschap van bijna dertien jaar gepokt en gemazeld was in het tankstationwezen. Vakkundig ontweek ik doorgaans alle opdringerige verkooptrucs die op me afgevuurd werden (wilt u nog gebruik maken van onze aanbieding? Hebt u interesse in onze handdoekenactie? Spaart u Freebees? NEE! Alleen een kassabon graag). Maar de valkuil wordt telkens weer opnieuw gegraven. Internetcharlatans proberen me voor honderden euro’s per jaar advertentieruimte te verkopen op websites die nooit bezocht worden. Energieproleten trachten me zakelijke energiecontracten aan te smeren waarvan ze weten dat ze alles behalve de goedkoopste zijn. Bij een auto-onderdelenzaak wilden ze me pakweg 45 euro laten betalen voor 5 liter ruitenwisservloeistof. Toen ik dit weigerde, bleken er ook nog pakken van 15 euro in de winkel te staan. Je wordt genaaid waar je bij staat.

De Schotse filosoof en econoom Adam Smith verkondigde in de achttiende eeuw dat wat in het belang is van het individu ook in het belang is van de gemeenschap; wie goed doet voor zichzelf, doet goed voor het collectief. Het idee van een vrije markt is dat die markt voorziet in de behoeften van het individu. Dat diezelfde markt door middel van allerhande marketingtrucs fictieve behoeften in de hoofden van individuen plant of onder valse voorwendselen zijn producten probeert te slijten aan vermeende onnozelen, had Adam Smith blijkbaar niet voorzien. Ging dat maar alleen over komkommers.

© Sjaak van Haaster

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

De Corsikat

Als het een vooropgezet plan was geweest om een hulpeloos jong katje op te pikken, dan waren zij en ik waarschijnlijk niet op een verregende dag naar een schildpaddenpark op Corsica gegaan. Te meer omdat de reis ernaartoe geen plezieruitje was. Mocht je ooit gedacht hebben dat reizen met veerboten luxe met zich meebrengt, dan helpt Corsica Ferries je snel uit die droom.

Het begon al bij het zoeken van de haven van Savona, dat iets ten westen van Genua ligt. De op Google Maps weergegeven Porto di Savona, bleek niet de enige haven van Savona te zijn. De portier aldaar verwees ons naar de haven waar de veerboten naar Bastia vertrekken, acht kilometer verderop. Die haven ligt dan weer in een dorpje dat Vado Ligure heet, om het overzichtelijk te houden. Een bord met Ferry’s 8 km erop of het adres van de juiste haven in de bevestigingsmail had alle stress en verwarring voor eens en voor altijd bij alle Corsica-gangers kunnen wegnemen, maar er ontbreken wel meer voor de hand liggende dingen in deze wereld. Hoewel metalen bollen op de vloer van het autodek duidelijk indiceerden dat de auto’s drie rijen breed opgesteld moesten worden, deed Corsica Ferries het in vier. Het gevolg was dat niemand meer op een fatsoenlijke manier uit kon stappen zonder de lak van de auto ernaast te beschadigen.

Werken op een veerboot moet ongelooflijk kut zijn, getuige het chagrijn en de schofferingen van het veerbootpersoneel die ons ten deel vielen. Of we nou bij de hoofdbalie de sleutel van onze hut gingen ophalen na een kwartier in de rij te hebben gestaan of aan een willekeurige reus in een oranje hesje vroegen waarom de hut van buitenaf niet afgesloten kon worden, irritatie en ongeduld was wat ons toekwam. Neem daarbij de Italiaan die in de lounge luid snaterend met zijn moeder aan het videobellen was, het gebulder van de motor dat ’s nachts zo overheersend was dat het leek alsof je in de machinekamer sliep en de onverstaanbare doch zeer schelle stem die ons vanuit een boxje in het plafond na een gebroken nacht ’s ochtends vroeg anderhalf uur voor aankomst wakker kwetterde en je wist dat je vooral voor de ervaring betaald had. Bij het verlaten van de boot werd je in het Italiaans afgesnauwd als je je auto niet snel genoeg uit de rij manoeuvreerde waarin iedereen bumper-aan-bumper stond. ‘Kun je niet rijden of zo? Koop een fiets!’ Ook dat was inbegrepen bij het astronomische bedrag dat we voor onze overtocht betaald hadden.

Zeshonderd euro. En dat buiten het hoogseizoen. Er zijn goedkopere manieren om je te laten naaien.

Reizen per veerboot kan een aangename ervaring zijn, mits de zee niet te wild is, de boot niet te oud of te druk en het weer niet te slecht. Enkele jaren geleden voer ik voor mijn werk op een zonovergoten nazomerdag van Barcelona naar Palma de Mallorca met in mijn bus gereedschap voor een garantieklusje aan de boeg van een miljardairsjacht – de bijzonderste opdrachten kunnen de meest zinloze zijn. Op het dek liet ik mijn rug insmeren door een aantrekkelijke transseksuele vrouw die dat vol overgave deed. Als een rederij dit naast de overtocht zou aanbieden, zou ik het er zeker bij boeken. De rest van de middag lag ik als een zonnepaneel op een ligbed op het helikopterdek uv-straling te verzamelen. Deze boot had ik overigens op een haar na gemist, zoals ik wel meer boten in mijn leven gemist heb. Maar ach, wie niet? Ik houd me verre van mensen die beweren altijd alle boten te halen.

Maar goed, er ging dus van alles aan vooraf voordat we het doorweekte katje in het schildpaddenpark vonden. Het was onze laatste dag op Corsica en ons enige doel van die dag was ’s avonds de boot terug naar Savona halen. Voor het eerst die week was het regenachtig. Of nou ja, laat dat achtig maar weg; het regende. Het regende pijpenstelen eigenlijk. Het regende zo hard dat we bij het passeren van het schildpaddenpark dachten: hier gaan we naartoe.

Als het om dieren gaat, ben ik bijzonder weekhartig. Bij mensen heb ik toch altijd het gevoel dat ze hun ellende door hun stompzinnige gedrag aan zichzelf te wijten hebben, maar dieren zijn zo verschrikkelijk onschuldig. Ik aai ze allemaal: honden, katten, koeien, biggen, hagedissen. Hommels zijn twijfelgevallen; ze zijn wel lekker zacht, maar niet zo aaibaar.

Net op het moment dat mijn aaiverzadiging ten aanzien van schildpadden nabij was, sprong een klein, doorweekt, oranje-wit katje op een houten bankje naast ons. Het was zo jong dat de vacht nog pluizig was en de ogen nog blauw. Het rilde van de kou. Was de moeder in de buurt of was ze overreden door een auto en zwierf het kleintje al dagen hulpeloos rond? Na ons ervan vergewist te hebben dat er in geen velden of wegen andere katten of kittens te bespeuren waren – we wilden het niet wegrukken bij haar moeder – besloten we het mee te nemen.

Binnen een half uur had het beestje mijn auto ondergekakt en ondergekotst. Daarna wikkelde zij het in een doek en viel het in slaap. Met een kartonnen doos en houtkorrels improviseerden we op de achterbank een kattenbak, die het vijf weken oude katje tot mijn verbazing zonder aanwijzing op het juiste moment wist te vinden. Het is wonderlijk waar je je als volwassene allemaal over kunt verbazen.

Terwijl de heenreis een onaangename en misantropische ervaring was geweest, ontdooide het botte personeel van Corsica Ferries spontaan bij het opmerken van het snoezige katje. Grote bootwerkers met oranje hesjes aan en handen als kolenschoppen verdrongen elkaar om het weerloze schepseltje te aaien en te liefkozen. Ook de verkeersregelaar bij de Gotthardpas ontglipte een schaterlach toen hij bij het wijzen van de weg het slapende beestje op mijn schoot opmerkte.

’s Nachts op de boot zocht het diertje beschutting onder mijn arm of onder die van haar. Aandoenlijk hoe kleine wezentjes al in hun vroegste bestaan zoeken naar de warmte of bescherming die voorhanden is. Aandoenlijk ook hoe grote, woeste mannen vertederd raken door kleine katjes.

© Sjaak van Haaster

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

Let maar niet op mij

In de maand dat ik mijn eerste leesbril kocht, deed ik afstand van mijn laatste melkkies. Het waren twee signalen dat het ouder worden toch echt aan het doorzetten was. Wat de leesbril betreft, mijn opticien zei enkele jaren geleden tijdens een oogmeting al dat met mijn sterkte (plus heel veel) vanaf eind dertig een leesbril wel nodig zou zijn. Ik geloofde er niks van en dacht: het zal wel. Laten we zeggen dat ik nog in de ontkenningsfase zat. Ik denk het wel vaker beter te weten dan de professional wanneer ik de totale leek ben. Aan de andere kant duldt ik als koerier weinig kritiek van betweters die mij gaan vertellen welke route ik moet rijden of hoe ik iets moet vastzetten; alsof ik dat zelf niet weet. Niets menselijks is mij vreemd, ook hypocrisie niet.

Toen de verergerende bijziendheid zich eenmaal aandiende en ik bij het lezen van een boek over de Russische Burgeroorlog duizelig werd van de letters en niet van de gruwelijkheden die ik las, dacht ik: dit zal dat moment dan wel zijn. Meteen spoedde ik me naar de drogist waar ik praktisch boven woon en kocht ik voor een paar euro mijn eerste leesbril. Pijnlijke dingen moet je niet uitstellen. Vanaf het moment dat ik ‘m eenmaal ophad, wilde ik ‘m niet meer afdoen.

De melkkies, die zijn houdbaarheidsdatum inmiddels met zo’n dertig jaar overschreden had, protesteerde bij elk contact met iets dat boven of onder mijn lichaamstemperatuur was. Mijn tandarts opperde nog enkele halfslachtige oplossingen waarmee de kies in het beste geval nog een jaar of wat mee zou gaan, maar stoerder dan ik ben zei ik tegen hem: ‘Trek ‘m er maar uit’. Hij had al eerder kennisgemaakt met mijn heldhaftigheid en gaf me twee verkreukelde proppen papier om in te knijpen om tijdens de behandeling de bloedsomloop op gang te houden.

Een jaar of zeven geleden viel ik bij hem in de stoel flauw; het werd ineens zwart voor mijn ogen en in de verte hoorde ik een mannen- en vrouwenstem mijn naam roepen. Toen ik bijkwam, keek ik recht in de tandartslamp en had ik geen flauw benul waar ik was. De paniek sloeg toe totdat er twee gezichten boven mijn hoofd verschenen. Ter verdediging: ik was om vijf uur opgestaan om mensen van het vliegveld in Düsseldorf op te pikken, had niet ontbeten en lag om kwart over negen in de tandartsstoel – maar waarom zou ik me eigenlijk verdedigen?

De kies gaf goed mee en was er in twee seconden uit. ‘Even kijken of het wel de goede is’, zei mijn tandarts nog. Grapjas. Hoewel de laatste jeugdigheid net uit mijn mond was getrokken, maakte het gat in mijn kaak dat ik met mijn tong sinds mijn tiende niet meer gevoeld had, dat ik me toch weer even jong voelde.

Bijna veertig, god nog aan toe, en nog steeds heb ik geen idee wat ik wil met mijn leven. Er zijn mensen die dat wel weten, heel veel ook, als je de sociale media moet geloven. Jaloersmakend, óf eindeloos saai en voorspelbaar. Gelukkig hoef ik het ook niet te weten, of zoals Karel Appel zei: ‘Ik rotzooi maar wat an.’ Zo is het voor mij ook, al is dat waarschijnlijk de enige overeenkomst tussen Karel Appel en mij. Straks beticht iemand me er nog van dat ik een arrogante lul ben – het zou niet de eerste keer zijn. Zelf vind ik dat het wel meevalt, maar dat zeggen waarschijnlijk alle arrogante lullen. Of zoals een narcist laatst op de radio zei: ‘Ik kan goed omgaan met mijn narcisme. In die zin ben ik beter dan andere narcisten.’

Een tijd geleden kwam ik op internet een t-shirt tegen met daarop de tekst Let maar niet op mij, ik doe ook maar wat. Misschien vat die tekst de essentie van het menselijk leven wel het beste samen. Geldt dat niet voor iedereen? Laten we ‘m allemaal aantrekken en samen het glas heffen. Het zou deze hele schertsvertoning een stuk geloofwaardiger maken.

© Sjaak van Haaster

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

Bu’j nog steeds zo slim?

Het was warm en ergens ter hoogte van Hoogeveen stopte ik bij een tankstation om wat drinken te kopen. Toen ik uitstapte, viel mijn oog op de bedrijfsauto van een hekwerkbedrijf waarvan de motorkap omhoog stond. Vier mannen, qua leeftijd variërend tussen de vijfentwintig en de veertig, stonden er verveeld omheen. “Hé jongens, wat is er aan de hand?” vroeg ik terwijl ik even inhield. Het was een vraag vooral voor de vorm of uit pure interesse, want ik heb niet de illusie dat ik kan helpen.

Mijn zelfredzaamheid ten aanzien van auto’s beperkt zich tot lampen vervangen, vloeistoffen bijvullen en banden verwisselen. In de regel volstaat dat. Ook sleep ik wel eens mensen aan of breng ik dode auto’s weer tot leven met startkabels, maar dat is geen hogere wiskunde. Nergens voel ik me meer verloren dan in een bouwmarkt; ik heb er nog nooit zonder hulp gevonden wat ik zocht. Een vriend van me moest laatst erg lachen toen ik zei dat ik niet begrijp hoe sommige mensen de hele dag met een slijptol in de weer kunnen zijn. Ja, de meeste mannen zijn twee keer zo technisch als ik en zij waren met z’n vieren, dus reken maar uit. Het was iets met een lekkende radiator, en inderdaad, er lag een plas koelvloeistof onder de auto. “Waar moeten jullie naartoe?” “Heerde.” Verrek, Heerde, ja, nu zag ik het ook op de auto staan. Een overwegend christelijk dorp aan de rand van de Veluwe dat ik nooit gemist heb toen ik er eenmaal weg was; ik ben er opgegroeid.

Toen ik dat vertelde, wilden ze weten bij welke voetbalclub ik gespeeld had en op welke school ik gezeten had. SEH en de Brinkschool. “De Brinkschool? Ik ook!” zei de tot dan toe meest zwijgzame van het stel, die op de stoeprand was gaan zitten. Hoe heette ik dan? “Sjaak.” “Sjaak? Echt waar?” “Ja, en wie ben jij dan?” “Michel.” Michel, verrek, die kende ik ook nog wel. Ik gaf hem een hand. Vroeger een moeilijke gozer, maar ook een uitstekende voetballer. Volgens mij gaat dat vaker samen. ‘In de B’ heb ik nog eens tegen hem gespeeld. Hij werd door het hoofd van onze school eens publiekelijk voor de klas afgebrand en gekleineerd, nadat hij het hoofd van de naburige school had uitgescholden. Er werden dingen gezegd waar je als onderwijzer nu niet meer mee weg komt. Andere tijden. Voor zover ik me kan herinneren, ben ik ook eenmaal bij hem thuis geweest. Daar hoorde ik voor het eerst Nah Neh Nah van Vaya Con Dios, een nummer dat zijn moeder vaak luisterde. We hadden een kort gesprek over vroeger. Mijn specifieke herinneringen bleven onbesproken.

Alvorens mijn weg richting de shop te vervolgen, bood ik aan een colaatje en een Mars of zo voor ze mee te nemen. Ze sloegen het aanbod alle vier af. Weer iets geleerd. Niet aanbieden, gewoon kopen. Mensen voelen zich snel bezwaard. Toen ik terugkwam, zei Michel: “Bu’j nog steeds zo slim? I-j was d’r altied wel goed bie, hé?” Tsja, wat moest ik daarop zeggen?

‘Hij kon zo goed leren’, hoor ik mensen soms denken, al is dat waarschijnlijk mijn eigen onzekerheid. Het lastige van goed kunnen leren – wat dat dan ook moge zijn – is dat mensen denken dat je het ook leuk vindt. Ik heb leren nooit leuk gevonden. Vroeger niet en nu niet. Ik heb medelijden met jonge kinderen die nog een heel schoolleven voor zich hebben. Met veel pijn en moeite heb ik uiteindelijk een bachelor geschiedenis binnengesleept. Ik vind leren alleen leuk als ik zelf kan kiezen wat ik leer. Van moeten ga ik steigeren. Daarom werk ik waarschijnlijk ook voor mezelf. Op de middelbare school hing ik soms zo laveloos over mijn tafel heen, dat docenten dachten dat ik onder invloed was. Aan de andere kant maakte ik al op mijn vijfde een krant over de val van Ceaușescu, kan ik alle vijftig staten van Amerika opnoemen, ken ik alle Nederlandse snelwegen uit mijn hoofd en kan ik je alles vertellen over de geschiedenis van de Sovjet-Unie. Onderwijs is belangrijk, zonder meer. Maar soms denk ik ook dat het onderwijssysteem dat we hebben opgetuigd zichzelf in stand houdt, omdat je zonder diploma’s nou eenmaal weinig kansen hebt.

“I-j was d’r altied wel goed bie, hé?” De vraag hing nog in de lucht. Ja, ik was er altijd wel goed bij. Maar dat zei ik niet. Eigenlijk vond ik het vooral leuk dat ie dat nog wist.

© Sjaak van Haaster

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

Gelijke kansen, m’n reet

Het zal niet de eerste keer zijn geweest dat ik besefte dat er zoiets bestond als sociale klassen, al dan niet op basis van beroep; mijn vader had me er al regelmatig voor gewaarschuwd dat als ik mijn school niet afmaakte, ik zou eindigen in een fabriek aan de lopende band. Ik moest met mijn hoofd willen werken, niet met mijn handen. Daar was blijkbaar verschil tussen. Volgens mij heb ik het ook als kind nooit echt serieus genomen. Ik was dan ook plaatsvervangend beschaamd toen de glazenwasser het mikpunt werd van bijtende spot, geuit door twaalfjarige ettertjes in de brugklas van het Gymnasium in Zwolle. Dat was mijn klas.

Voor die tijd − maar ook erna − zag ik glazenwassers als kunstenaars. Glazenwassen is een handeling die, als zij perfect wordt uitgevoerd, er ook perfect uitziet. Voor mij zijn er weinig dingen fijner om naar te kijken dan wit sop op een raam dat met een wisser in één golvende, sierlijke beweging streeploos van het raam wordt getrokken. Wanneer de glazenwasser op een ladder voor ons schoolraam verscheen, was wiskunde, Engels en zelfs geschiedenis niet meer aan mij besteed. Dan keek ik gebiologeerd naar de ingesopte ramen. Geschokt was ik dan ook toen uitgerekend op dat moment een jongen achterin de klas, ik meen ook nog met een raar hoog stemmetje, riep: “Hé, meneer de glazenwasser, u heeft vast een heel hoge functie!” De hele klas lachte.

Ik vrees dat het moeilijk is om in deze wereld geen minderwaardigheidsgevoelens te ontwikkelen als je niet in staat bent om een hbo- of universitaire opleiding af te ronden. Dat je met een lagere intelligentie minder tot geen kans maakt om een fatsoenlijk salaris te verdienen wordt gezien als een vanzelfsprekendheid, terwijl ik het als pertinent onrechtvaardig beschouw. Als je niet gezegend bent met een IQ van 105 of hoger kun je het schudden; dan ben je veroordeeld tot het mbo, waarvan keer op keer het beeld wordt geschetst dat het een soort kansarmengesticht is. Dat daar de mensen worden opgeleid die onze maatschappij dragen, lijkt niet door te dringen. Dat ze voor die last vaak schandalig weinig betaald krijgen ook niet. Tot overmaat van ramp bestaan er dingen als verzekeringen voor hogeropgeleiden (je weet wel, Promovendum), dating voor hogeropgeleiden (je weet wel, e-Matching) en LinkedIn, wat ook een hoogopgeleidenfeestje is. Want ja, laagopgeleiden veroorzaken alleen maar schadeclaims, zijn te dom om een relatie mee te hebben en snappen dus niks van netwerken en carrière maken. Gelijke kansen, m’n reet.

Ik weet hoe het gaat, want ik ken beide kanten: ik heb in de schoolbanken gezeten met omhooggevallen gymnasiasten, een universitaire bachelor geschiedenis gehaald en in mijn werk ervaar ik hoe er in de maatschappij naar koeriers gekeken wordt. Of moet ik zeggen ‘koeriermannetjes’ (lees: Zo groot mogelijke worsten)? Maar met mij hoef je geen medelijden te hebben. Terwijl mensen om mij heen bij bosjes omvallen en bezwijken onder werkdruk, werk ik zo veel of weinig als ik zelf wil, verdien ik prima, ga ik op vakantie wanneer ik zin heb en heb ik geen baas die in mijn nek hijgt.

In mijn tijd als taxichauffeur had ik eens een dichter in mijn taxibus. Op een gegeven moment vroeg hij me: “Is dit alles wat je doet of heb je ook nog een echte baan?” Je moet maar durven. Vervolgens had ik met hem uitvoerige gesprekken over Solzjenitsyn en andere Russische ex-gevangenen die over hun gevangenistijd geschreven hadden. De rest van de rit probeerde ik hem uit te leggen dat er een essentieel verschil was tussen de manier waarop Solzjenitsyn en Sjalamov aankeken tegen de cultuur van de echte criminelen in de goelagkampen. Vermoeiend. Alsof ik wilde zeggen: “Zo ben ik niet, hoor. Ik zit dan misschien op de taxi, maar ik weet ook dingen.” Waarbij ik niet wist wat ‘zo’ was en ik ongewild precies bevestigde waar ik nu tegen ageer. De eerstvolgende keer dat ik de dichter ophaalde, gaf hij me een exemplaar van zijn nieuwste dichtbundel. De titel was een samentrekking van twee bestaande woorden die samen een niet-bestaand woord vormden. “Wat betekent het?” vroeg ik hem. Hij zei dat me dat wel duidelijk zou worden als ik de bundel las. Ik las ‘m, maar begreep er geen zak van.

Een vriendin stuurde me eens een onderzoek door over empathie onder jongeren. Daaruit kwam naar voren dat mbo-studenten veel empathischer zijn dan hbo- en universiteitsstudenten. De jongeren werden geconfronteerd met foto’s van armoede of mensen die duidelijk in de put zaten. Wanneer hun werd gevraagd om een mogelijke verklaring, waren hbo’ers en universitairen snel geneigd de ellende te wijten aan de persoon zelf. Onverantwoordelijkheid, verkeerde keuzes; hij of zij zal wel zus of zo hebben gedaan. Ze geloofden in het fabeltje dat het leven maakbaar is en succes een keuze is. De mbo’ers daarentegen weten het aan pech of tegenslag en droegen voorbeelden aan hoe iemand in de penarie kon zijn geraakt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mbo’ers vaker afkomstig zijn uit minder fortuinlijke gezinnen en zo zelf vaker geconfronteerd worden met tegenslag. Ze begrepen wat pech is en hadden in dat opzicht een realistischer beeld van de wereld. Hogeropgeleiden beseffen vaak pas rond hun veertigste door middel van een burn-out dat je niet alles kunt bereiken en dat jezelf krom werken voor een dure auto en een groot huis niet zaligmakend is. Sommige mensen leren dat nooit.

Een jaar of wat geleden had een klant van me een dure designtafel gekocht van een Amsterdammer die aan het Vondelpark woonde. De klant had mij gevraagd om het ding op te halen. Ik arriveerde in Amsterdam. In de parkeergarage onder het pand stonden uitsluitend Porsche’s, Bentley’s en Maserati’s. Van mijn klant vernam ik dat de man zijn appartement verkocht had en drie verdiepingen hoger ging wonen, ‘want hij wilde weleens een ander uitzicht’. Zijn huidige appartement had hij verkocht aan Albert Verlinde.

Toen ik het enorme, lege appartement betrad, bleek dat de poten van de ronde tafel nog gedemonteerd moesten worden om hem fatsoenlijk te kunnen vervoeren. Hoewel je kunt beargumenteren dat zoiets de taak van de koper dan wel verkoper is omdat een koerier slechts vervoersklare goederen vervoert, was het me bij de aanblik van hun gezichten meteen duidelijk dat dit een klusje voor mij ging worden; ze keken alsof hun gevraagd was 395 en 923 uit het hoofd met elkaar te vermenigvuldigen.

Omdat de verkoper van de tafel niet begreep wat ik met een ‘kruiskop’ bedoelde, kwam hij aanzetten met zijn hele gereedschapsvoorraad: een houten kistje waarin een hamer, een tang en wat schroevendraaiers lagen. Hij keek in het kistje alsof er iets in Chinees schrift ingegraveerd stond. Zo rechts als hij ongetwijfeld stemde, zo links waren zijn handen. Het was duidelijk dat de man zelf nooit een lamp verwisselde of een schilderijtje ophing. Ik kroop onder de tafel, schroefde al liggend op mijn rug het tafelblad los, tilde het naar beneden en legde het in mijn bus. Terwijl ik tussen de dure sportwagens de verkoper een hand gaf, sprak hij duidelijk verbaasd uit: “Je komt echt heel betrouwbaar over.” Ja, soms lukt me dat.

© Sjaak van Haaster

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

haaster-koerier.nl

Uitzwaaikijken

‘Tja, wat moeten we nou met jou?’ zei de grote, rossige, bebaarde examinator toen we weer aan tafel zaten in het CBR-gebouw. Ik vond het maar een vreemde vraag, maar ik vermoedde ook meteen dat ik geslaagd was. Je moet wel een enorme lul zijn om iemand na een dergelijke vraag alsnog te laten zakken. Zojuist had ik mijn praktijkexamen voor de vrachtwagen afgelegd. In mijn wereld waren examinatoren tot dan toe mensen die kandidaten op onduidelijke gronden lieten slagen of zakken, maar ten minste in staat waren om daar zelfstandig een keuze in te maken. ‘Hoezo?’ vroeg ik dan ook verbaasd. ‘Nou,’ zei hij, ‘misschien kun je me nog overtuigen.’ En weg was mijn beeld. Ik ga jou helemaal nergens van overtuigen, klootzak, dacht ik terwijl ik broedde op een gevatte reactie. Sommige mensen denken dat je alles moet zeggen wat je denkt. Dat denk ik niet. Sommige mensen vinden dat sommige mensen te veel macht hebben. Dat vind ik wel.

Och, het ging best aardig, al zeg ik het zelf. Terwijl ik de examinator, mijn rijinstructeur en mijzelf veilig door het Deventerse ochtendverkeer loodste, iedereen voor liet gaan die ik voor moest laten gaan en me gelukkig prijsde dat de verkeersgoden me gunstig gezind waren, grapte de examinator wat over door hem ingehuurde figuranten die het mij wel erg makkelijk maakten. Intussen keuvelden de mannen wat over het weer, over al dan niet aangeschafte motoren en over het erbarmelijke niveau van andere rijinstructeurs. Want ja, dat vinden ze mooi hè, die mannen: vertellen hoe het zit, hoe het moet en hoe het hoort. Nee, aan hen zal het niet liggen. Nooit. Ondertussen volgde ik braaf de achteloze commando’s op, die ik tussen het oreren door ontving: hier links, daar rechts, tweede stoplicht links. Pardon, verkeerslicht. Mijn fout.

‘Heb jij wel eens van uitzwaaikijken gehoord?’ vroeg de examinator halverwege de rit. Die term kende ik niet, maar ik dacht meteen aan het moment tijdens de rijles waarop de instructeur tegen mij had gezegd dat ik bij het nemen van een haakse bocht ‘wel even op mijn uitzwaai moest letten’. Omdat hij het er daarna nooit meer over had, vertrouwde ik erop dat het wel snor zat. Niet dus. Dan maar bluffen. ‘Ja’, zei ik met meer zelfvertrouwen dan ik op dat moment voelde. ‘Oké, want ik vind dat je daar nogal slordig mee omgaat. Die tip geef ik je mee.’ Nu wist ik dat het erop of eronder was.

Het aandokken – een bijzondere verrichting – ging goed, al is dat niet veel meer dan het achteruit parkeren van de vrachtwagen tussen twee metalen geleiders, terwijl je in je achteruitrijcamera kijkt of je de pui van het pand niet aan gort rijdt. Vanaf het dok was het nog maar een klein stukje terugrijden naar de examenlocatie. Ook daar gaf ik overal waar het moest richting aan, keek ik in mijn spiegels en reed ik niemand dood.

En daar zaten we dan tegenover elkaar aan tafel. Hoe moest ik hierop reageren? Hem smeken me te laten slagen omdat ik toch zo mijn best had gedaan? Hem zeggen dat hij een waardeloze examinator was als ie niet in staat was om aan het eind van een examenrit een gedegen oordeel te vellen? Dat het ongepast was om een gespannen examenkandidaat zo uitdrukkelijk in het ongewis te laten? Ik achtte zijn ego te groot om die zonder rancune te incasseren. Goed, ik ging die klootzak dus nergens van overtuigen. Daarom zei ik: ‘Ik wist niet dat ik het zelf mocht bepalen.’ Een beetje bijdehand, dat geef ik toe, maar mijn eigen ego moest ook gevoed. Vervolgens hoorde ik mezelf zeggen dat ik na zijn uitzwaaiopmerking toch echt consequent in mijn spiegels had gekeken. Bah, was ik er toch ingetuind.

Nadat hij mij nog even fijntjes had gewezen op al mijn andere tekortkomingen, zei hij: ‘Nou, ik ga je feliciteren’, en stak zijn grove, knuistige hand naar me uit. God zij genadig. Bij de gratie van een grote, doch niet enorme lul was ik geslaagd voor mijn C-rijbewijs. Toen ik hem vroeg naar zijn algehele indruk van de rit – ik wil per slot van rekening iets leren – zei hij dat het beter was het daar niet over te hebben, want anders ‘bedacht hij zich misschien nog’.

Enigszins verward stond ik weer buiten met mijn instructeur. Toen ik hem vroeg waarom hij mij niet vaker had gewezen op het ‘uitzwaaikijken’, zei hij dat ‘hij vooraf het gevoel had dat het wel oké ging’. Duidelijk en specifiek instrueren was volgens hem twintig lessen á €82,50 per uur lang afgezien van één opmerking blijkbaar niet nodig geweest. Nee, aan hen zal het niet liggen, die mannen. Om me op te beuren, voegde hij er aan toe: ‘De examinator was in een goede bui vandaag; ik heb ze voor minder zien zakken.’

© Sjaak van Haaster

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

haaster-koerier.nl

De aftakeling van alles

De planologen hebben van Coventry een zooitje gemaakt. Het centrum van de stad is een ratjetoe van gebouwen, die qua onderlinge samenhang minder met elkaar van doen hebben dan de studierichtingen op een willekeurige universiteit. Oud en nieuw staan naast elkaar, waarbij oud in de minderheid is en nieuw lelijk en koud. Van de oude kathedraal, die in de Tweede Wereldoorlog onder het geweld van Duitse bommen gesneuveld is, zijn alleen de toren en de muren van het schip overeind blijven staan. De binnenruimte die ik tussen de zwarte spijlen van het metalen hek door kon zien, maakte duidelijk dat het een imposante kathedraal moet zijn geweest. Naast de oude kathedraal is een nieuwe gebouwd, de torens zijn vrijwel identiek. Dat schijnt zo te horen. Hadden ze de rest van het centrum ook maar in oude stijl herbouwd.

Het is mijn tweede keer in Engeland. De eerste keer dat ik er was, moest ik voor mijn werk naar een haven in Cornwall. Het was midden in de zomer en het regende die dagen onafgebroken. Nu had ik vakantie, was het winter en regende het opnieuw. Een cynicus zou kunnen concluderen dat het verschil tussen een bezoek aan Engeland in de zomer en de winter een verschil is van een graad of vijf. Gelukkig ben ik geen cynicus, al is de kans groot dat ik er ooit een word.

De bus die me van Bedworth naar het centrum van Coventry bracht, reed door een troosteloze straat met aan weerszijden vervallen erkerwoningen, waar stuk voor stuk vergeelde vitrage voor de ramen hing. Op de stoep lagen vuilniszakken, al dan niet opgestapeld. De rest van het straatgezicht werd ontsierd door graffity, zwerfafval en schreeuwerige, felgekleurde reclame-uitingen. De aftakeling van dat wat ooit nieuw en proper was geweest, schokte me. Eerder deze vakantie verbaasde ik me al over de hier en daar erbarmelijke staat waarin de Engelse infrastructuur verkeert. Na een regenbui blijft het water overal staan, de voorspelbaarheid hiervan wordt duidelijk aan de hand van waarschuwingsborden met ‘flooding’ erop.

Ín de bus was de atmosfeer al niet veel beter. Twee bankjes voor mij zat een man met capuchon op en zonder oortjes in luidruchtige filmpjes af te spelen op zijn mobiele telefoon. Uit het herhaaldelijk abrupte einde van het geluid was op te maken dat hij geen ervan helemaal uitkeek. Een andere man die de bus betrad, praatte met draadloze oortjes in in het luchtledige. Een vrouw achterin was hardop aan het bellen: “She broke my heart, I’m not joking!” Dat wat twintig jaar geleden ronduit asociaal was geweest, is volstrekt normaal geworden. De enige manier om ermee om te gaan, is je er niet aan ergeren. Ik moet bekennen dat dat me slecht af gaat.

De wet van de remmende voorsprong heeft zich flink uitgeleefd in het land dat ooit een wereldmacht was. In het Coventry Museum of Transport is meer vergane glorie te zien. Verschillende automodellen, voortgekomen uit de ooit zo imposante Britse auto-industrie waarvan Coventry het centrum was, worden in het museum tentoongesteld. Goed opgepoetste Humbers, Daimlers, Triumphs, Hillmans, Rovers en Jaguars staan opgesteld om bezichtigd te worden. Aan het einde van de toer is aandacht voor de teloorgang van de Britse auto-industrie; de laatste modellen die tentoongesteld worden, zijn karakterloze Peugeots die in de nadagen de productie van de Britse auto’s vervingen. In de bus terug naar het oude mijnwerkershuisje in Bedworth dat mijn vriendin voor ons had geboekt, werd ik plotseling overvallen door een bui van neerslachtigheid. Vernietigde kathedralen, werkloze fabrieksarbeiders, bedelende daklozen, vervallen huizen, een mens kan op een dag maar een beperkte aftakeling aan.

Toen ik terugkwam in het huisje, was mijn vriendin The Father aan het kijken, een door en door verdrietige film over een bejaarde man, gespeeld door Anthony Hopkins, die langzaam wegzakt in een toestand van dementie. De desoriëntatie waarin hij terechtkomt, is hartverscheurend. Meer dan ooit was ik bang om zelf een oude cynicus te worden, soms was ik bang dat ik het nu al was. Ik denk dat het thema van deze dag ‘vergankelijkheid’ was, maar ik geloof niet in dagthema’s. Ik geloof wel in toeval. Heb ik dat al wel eens gezegd?

© Sjaak van Haaster  

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

haaster-koerier.nl

Zo groot mogelijke worsten

Het bijzondere verzoek van de Hagenees aan mij werd voorafgegaan door een opmerkelijke conversatie aan de telefoon op een weinig enerverende zondagmiddag. Nu weet ik wel dat ik als koerier in theorie – en doorgaans ook in de praktijk – 24 uur per dag bereikbaar ben, toch stel ik het op prijs als klanten in niet-urgente situaties even wachten tot maandagmorgen. Niet alleen vond de Hagenees dat wachten niet nodig, ook overspoelde hij me met allerlei onzinnige wetenswaardigheden die understatementgewijs niet strikt noodzakelijk waren voor het uitvoeren van het betreffende transport: hij en zijn Russische ‘vrouwtje’ waren na een lange aanloop van gebeurtenissen die ik reeds uit mijn geheugen gebannen heb, neergestreken in het Belgische Tongeren en daar per abuis een restaurant begonnen. Als gevolg van de lockdown had hij nu tijd te over om randzaken te regelen, zoals een koerier over laten komen uit Nederland met stoelen, ovens, kleerhangers en stellingkasten die opgeslagen stonden in een Zutphense garagebox. Onderwijl luisterde ik weinig aandachtig naar verhalen over Belgische brandweerkeuringen en horecavergunningen.

Misschien werd mijn vooringenomenheid bepaald door het feit dat Haags synoniem is geworden voor onbetrouwbaar. In tal van Nederlandse films en series zijn het de louche handelaren die zich bedienen van een onvervalst Haags accent. Ik kwam er aanvankelijk niet los van; niets menselijks is mij vreemd, ook vooroordelen niet. Misschien kwam het omdat ik allergisch ben voor ‘mansplainers’, mannen die altijd weten hoe wat voor vork dan ook in de steel zit en met een jaloersmakende overtuiging uitleggen hoe je kinderen moet opvoeden, hoe je je huis moet verbouwen en en passant allerhande wereldproblemen oplossen. Dit doen zij veelal richting vrouwen – maar helaas voor mij niet uitsluitend. Te vaak vind ik mezelf terug in een monoloog waarin ik veroordeeld ben tot luisteren naar iemand met een te groot ego en te weinig kennis van zaken. Terwijl er met een te grote stelligheid onjuiste informatie over me wordt uitgestort die ik verre van tot me neem, bedenk ik vluchtroutes en doe ik ontsnappingspogingen om aan dit zelfingenomen gelul te ontkomen. Misschien kwam het omdat ik na twintig jaar Achterhoek besmet ben geraakt met het principe dat één woord altijd beter is dan twee.

Misschien speelde het allemaal mee, maar bovenal haak ik af bij het woord ‘vrouwtje’. Walgelijk vind ik het, licht denigrerend ook. ‘Meisje’ vind ik leuk, ‘meisje’ klinkt lief. De meeste vrouwen vinden het leuk om ‘meisje’ genoemd te worden. Misschien omdat het jonger maakt, maar meer nog – denk ik – omdat er iets beschermends van uit gaat. Je moet er dus niet mee aankomen bij feministische en te ‘succesvolle’ vrouwen – let wel, het gaat hier alleen om geld. Dat zijn de vrouwen van vijftig die met pornoblond haar en te veel make-up op hun dichtgeplamuurde gezicht rondrijden in een witte Range Rover. Het zijn de vrouwen die me vragen of ik echt Sjaak heet om vervolgens zonder gezichtsexpressie ‘hilarisch’ uit te brengen. Het zijn de vrouwen die me hun ‘koeriermannetje’ noemen. Het zijn de vrouwen waar ik in mijn werk gelukkig zelden mee te maken krijg. Ik klop het af. ‘Meisje’ vind ik leuk, maar ‘vrouwtje’, nee, ik kan er niks mee.

Mijn vooringenomenheid werd vrijwel meteen op de proef gesteld. De Hagenees bood aan om de factuur vooraf te betalen en voegde binnen enkele dagen de daad bij het woord. Dat was me nog nooit gebeurd. Het was echter niet genoeg om me volledig te bevrijden van mijn scepsis. Dus toen ik de avond vooraf van hem het verzoek ontving om een Unox-rookworst en een Kips-leverworst voor hem mee te nemen met daarbij de veelzeggende toevoeging ‘zo groot mogelijk’, want ja, België, andere keuken enzo, je weet wel, weigerde ik beleefd doch resoluut. Ik ben koerier, geen boodschappenjongen. Een schilder vraag je ook niet of ‘ie ook even je toilet schoon wil maken. Daarnaast constateerde ik dat Tongeren slechts twintig kilometer van de Nederlandse grens verwijderd lag en dat het voor hem dus een kleine moeite zou zijn om de gewilde worsten zelf te halen.

Mijn vermeende mensenkennis liet me weer eens schromelijk in de steek. Natuurlijk was het een alleraardigste kerel die me op een zonnige maandag in Tongeren vol enthousiasme zijn gesloten restaurant en terras liet zien. Hij vertelde. Hoe hij met een Russin in België verzeild was geraakt, hoe zijn tent op last van de brandweer een week gesloten was geweest, hoe hij zijn kinderen had opgevoed en dat hij geen auto had. Hij vertelde en vertelde, maar belangrijker: hij stelde vragen en luisterde. Hij vertelde over zijn leven, ik over het mijne. We bezegelden onze ontmoeting met een warme handdruk; bemoediging boven alles. Ik drukte hem op het hart in betere tijden eens plaats te nemen op zijn terras. Toch jammer van die worsten.

© Sjaak van Haaster

Haaster Koeriersdienst Deventer | Zutphen

haaster-koerier.nl